Van de hartveroverende tweeling waarvan zij de ene helft vormt, is kleindochter R. het lastigste exemplaar. Want oh wee, als ze haar zin niet krijgt. Dan is de wereld te klein. “R. is een pittige tante”, zegt haar moeder. Wat een eufemisme is voor: soms is er niets met dat kind te beginnen.
Vandaag gaan we naar de speeltuin, met haar tweelingzusje, haar twee jaar oudere broertje en haar neefje en nichtje. Allemaal tussen drie en vijf jaar oud, leeftijden waarop kinderen ook echt met elkaar spelen. Voor grootouders leuk om te zien, die harmonie.
Het eerste uurtje is er met R. nog niets aan de hand. Samen met de anderen rijdt ze op fietsjes, klimt in rekken, loopt over randjes en zwerft uit over het omheinde terrein. Gewoon de dingen die kleuters in een speeltuin doen. Gevijven melden ze zich gretig als er iets te drinken en te knabbelen valt. Nog een ijsje? Welzeker, dat gaat er goed in. En weg zijn ze weer.
Maar na een tijdje zondert R. zich af van de anderen. Dat doet ze vaker, ze heeft er kennelijk behoefte aan. Ik volg haar met mijn blik en zie haar hier op een wipstoeltje klimmen en daar aan een karretje trekken, maar ze dwaalt vooral zomaar wat rond. Er sluipt iets verveelds in haar houding.
Haar zusje komt met een brede lach van de glijbaan. R. glijdt ook, maar haar klim- en glijgedrag vertoont een hoog ‘als het per se moet, vooruit dan maar’ – gehalte; een verveelde puber die alles al heeft gezien en meegemaakt. Ongeïnteresseerd, blasé. Wat voor een kind van 3 eerder grappig dan irritant is.
Bij het naar huis gaan, gaat het mis. Eerst rent R., af en toe guitig achterom kijkend, zo hard mogelijk weg. Dan is het nog een leuk spelletje. Maar als ik haar te pakken krijg, is de lol eraf. R. begint te huilen en te schreeuwen en laat zich op de grond vallen, waar ze van pure woede met haar voeten trappelt en met haar hoofd op de grond bonkt. Haar betraande gezicht is binnen een paar tellen rood en bezweet.
De hele weg haar huis blijft ze krijsen en jammeren. Ze schopt tegen de voorstoel, ze knijpt haar broertje, ze probeert zich uit haar stoeltje te wurmden. Wat er aan de hand is? Geen idee. Haar broertje en zusje reageren niet op haar gedrag, die zijn er al aan gewend.
Aangekomen bij ons huis weigert ze uit de auto te stappen en werpt zich dramatisch op de autovloer. Wat mij betreft blijft ze daar liggen tot ze is afgekoeld, maar mijn vrouw vindt dat zielig en tilt haar, met veel moeite, naar binnen.
Het is tijd voor het middagslaapje – haar zusje oogt steeds vermoeider – maar daar heeft R. uiteraard geen zin in. Toch probeert mijn vrouw het en het lijkt nog te lukken ook. Even dan, want korte tijd later is het weer raak: van boven klinkt gekrijs, gehuil en gebonk. Nog een wonder dat haar zusje daar doorheen slaapt.
We treffen haar aan op de vloer van de slaapkamer, met naast zich een flinke plas. Geen ongelukje – ze is al lang zindelijk – maar expres. Uit pure boosheid heeft ze tot twee keer toe op de grond geplast. Dat is haar wraak. Even later valt ze, eindelijk tot rust gekomen nu ze zich op haar manier heeft doen gelden, in slaap. Uitgeput en zo zoet als een roosje.